zondag 22 maart 2015

het Pêdonisme


Meneertje Pêdon stelt ten toon!
1/2/3 mei 2015
Galerij Huset
Hoogstraat 49
Gent

woensdag 4 maart 2015

Dag Mevrouw Zevenstaart,

Hier de wekdienst van morgen.  Je vroeg me om je morgen te wekken met de haantjes in de kelder. Heb dat geregeld met de kelderman.
Morgenvroeg om 6u gaan we je wekken. De hanen en ik. 
De gedachte om ’s morgens met de bakfiets 2 hanen te verhuizen, naar jou te fietsen en dan de bak te openen om de hanen het ochtendlicht te tonen en aan het kraaien te zetten, vind ik zo’n leuke gedachte. 
We hebben al geoefend. Met de hanen bedoel ik. Want een haan en een bakfiets dat is niet alles. 
Deurtjes met trapjes voor de haantjes in de bakfiets. Hanen hun kluts kwijt. Waren soms stress-hanen. Maar daar heb je therapie voor. 
We hebben alles geregeld. Zo goed als alles. Niemand mocht het weten, in ons dorp weet je maar nooit. En met een haan op stap, is een beleving op zich. 
Hoop dat ik nu goed ga slapen. Want jij weet van niets. Alleen dat ik jou zou wekken naast je tien wekkers die je nodig hebt om wakker te worden. Ben benieuwd.  

                             Dag Mevrouw Zevenstaart,

                                                    Meneertje Pêdon


Dag Mevrouw Zevenstaart

Bedankt voor je staartbrieven. 
Ze zijn zo anders voor mij dan gewone brieven. Ze hebben de adem van vrouwen-handtassen. Heren zouden nooit met vrouwenhandtassen lopen. Maar als ze een vrouw zien die met een handtas loopt, krult hun neus van zinnen. En je moet de ogen zien, als een man een glimp van zo’n open handtas ziet. Is daar een waanzin van dingen in zo een handtas. Dingen met zoveel verhalen en gewone vrouwendingen. Waar mannen niets van snappen. Maar met een open mond naar kijken, zoaals naar vrouwenstaarten.

Was deze morgen bij de jonge heer Korneel. Één jaar. En de vrouwenhandtas was voor hem de hemel. Een handtas om van alles uit te halen. 
Is als staarten zien. Je snapt er niets van; maar je bewondert ze wel.

Dag Mevrouw Zevenstaart,

                                                   Meneertje Pêdon


Dag Mevrouw Zevenstaart,

Heb een weerspannige kast. Ze heeft de gewoonte om wat ik niet nodig heb, mij toe te werpen, als ik het waag in haar buurt te komen. En. Hier komt het. Wat ik wél nodig heb, verdwijnt in de kast. Over vermindert zienderogen. Terwijl je kijkt, wordt het stapeltje minder. Vervelend hoor. Je zult vast denken, wat soort dingen. Wel mijn sokken. Mijn ondergoed. Een belangrijk gegeven voor een heer. Geef wel toe. Heren dragen Foute sokken. Ze hebben daar geen goede smaak voor. Dat vindt mijn kast misschien ook wel. Maar ze verdwijnen. In mijn kast geen onderbroeken. Geen sokken. En wat werpt het me toe. Pakken zakdoeken en allerlei pleisters. Geef toe, die heb ik niet alle dagen nodig. Maar dat mijn kast gaat bepalen hoe ik buiten kom. Dat gaat te ver. 
Kan jij me soms helpen? Zoek een oplossing. Hoorde van jouw kastje zonder vriendje. Zou ik die even mogen lenen? Misschien komt er dan rust in het kast-bestaan. Het is niet zo handig mijn kast naar jou te brengen. Dan moet ik met hoed en zonder ondergoed naar buiten om mijn kast te deren. Dat gaat wat te ver. Hoop dat jij jouw kast kan missen. En dat je niet half naakt moet lopen om je spullen uit de kast te halen. Zou te veel gepraat worden over onze kasten in de straat. Daar zit ik niet op te wachten.

Hoop dat je het geen oneerlijk voorstel vindt.
En dat je in stilzwijgen deze brief leest.

                                     Met dank, 

                                                   Meneertje Pêdon

Dag Mevrouw Zevenstaart,


Heb een vliegende pen. Echt waar. Ze vliegt. Huppelt. Ze doet even van alles als ik er maar even naar kijk. Dacht even ‘meneer Pêdon zit aan de rum’ 
Even mezelf nagekeken. Een spiegel bij gehaald. Dubbelde check. Maar met mij alles ok. En de pen vliegt. Huppelt. Ze schrijft zelf zo. Zonder moeite. Zal je me nou. Zo een pen. Dat moet ik nu beleven. Maar heb geluk. Ze loopt niet weg. Ze is niet nukkig. Ze doet vrij normaal. Maar wat doet hier in huis normaal. Niets. Helemaal niets.

Dag Mevrouw Zevenstaart,

                                                                                      Meneertje Pêdon


Op stap in de stad

Dag Mevrouw Zevenstaart,

Ben deze week op stap geweest. Of heb de maan ontmoet. Is me nu niet meer zo helder. Maar heb de nacht in de stad zeker ontmoet.
Mocht wat dingen posten, dingen waar ik de straatnamen niet van ken. Ken wel de weg die mijn schoenen stappen. 
Weet je. Heb iets met schoenen. Ze brengen me overal. En ze lijmen mijn geheugen. Niet de schoenen op zich. Wel het ritueel.
Ga niet verder pennen over schoenen. Eens aan mijn voeten zijn ze als een deel van een leven buiten.
Wel Mevrouw Zevenstaart, die schoenen gingen de stad in. En als je ouder wordt in dagen. En als de stad dan ook nog veel ouder is dan jezelf. Dan is me dat wat. God weet waarom. Was het de maan. De stad of mezelf. Maar was met hen op stap. De maan, de stad en mezelf.
Kwam aan huizen die ik al jaren kende. Zag een monument van verval. Een bouwkundig wonder in zijn eerste jaren, nu al jaren in verval omdat men in ongenade viel. Een wettelijk kluwen van stervende dingen. Zoals we Kafka kennen op zijn best. Daar staat dat dan. Een brok oude liefde in verval. Geen taal. Roest ijzer. En een poort in jaren niet meer geopend. Maar het hout is nog vol liefde. Je voelt de zorg van de man die het maakte.
En zo ging ik op stap met die liefde van hen die met hun handen, hun taal, hun denken, het maakten.

Ze zijn op zo’n avond in de stad. Ze zijn jong, heel jong of heel oud. Ze zijn alleen op die avonden in de stad. Weet niet waarom. Ligt het aan mijn schoenen?
Aan mijn hoofd? Maar ben ze gaan zoeken. De vrienden die sterven als ik vergeet te ademen.
Zag de man met de pijp. Nooit van Zen gehoord. Wel van overleven met niets. Van droog brood en handen in de aarde. Op zoek naar patatten. Was een man van weinig woorden.  Als ik hem dan ontmoet en mijn handen zie, dan voel ik hoe mooi ik hem vond. Wist het niet. Was meer in de weer met zijn haan. Die haantje de voorste was. En me niet duldde op zijn erf.
Dat heb je dan in de stad. Maan. Koeien. En velden. En erf. En dan weer stad met zo veel mensen. 
En een kind dat de r niet doet rollen. Het even weg laat en Fank zegt. Een in tijden vergeten woord. Omdat een museum niet alle werken kan hangen. Zou te veel zijn. Maar op zo’n nacht is het als een vos die door de sporen heen, zijn weg zoekt. Van alles naar boven haalt. 
Ongewone mensen die even mee op stap gaan. Omdat hun ziel hier was. Of in mij. 
We waren op stap Mevrouw zevenstaart. De schoenen. De ziel. De geesten en ik. Heb er zo veel ontmoet, omdat ik in mij alles behoud als deel van één adem. 
Is soms zoveel dat ik veel slapen moet om het nog dieper te verbergen tussen de veelheid der dingen. En terwijl ik pen komen ze. Soms leest de veelheid mee. Soms lees ik als eerste wat de veelheid als pen voor mij schrijft. Net alsof het schrijven me voor is. Het rapper is dan ik kan denken, kan vatten.
Denk nu aan het laatste licht van mijn vader. Voor het licht in hem overging in een laatste adem. Over mensen die hun tijd voor zijn, heel eenzaam leven. Omdat hun tijd in een andere tijd liep. Hij keek naar mij. En vroeg me iets. Zo een tijd vergeet je niet.

Dag Mevrouw Zevenstaart,                                  


Meneertje Pêdon

Mevrouw Zevenstaart

Was mijn pen aan het zoeken. Ik miste mijn pen. Dat edele goed die me laat schrijven.
Ze was zoek. Heel het huis afgezocht. De kelder ingedoken. De zolder. Geen pen te vinden.
En weet je waar ze zat? 
                                                      In haar doosje op haar plek. Van orde gesproken.


                                                   Meneertje Pêdon


Dag mevrouw Zevenstaart,

Heb een touwtje maangedachte. Wou de maan vangen met een touwtje. Een halve maan. (soms ben ik kieskeurig, dat heb je met iets oudere heren) 
Maar vind geen touw die lang genoeg is. En geen kracht om zo ver te gooien. Was er even knorrig over. Begon er zelfs in mijn  slaap over te knorren. Werd er wakker van. En dan zie je de maan. Zonder touwtje. 
Je vraagt je misschien af waarom ik de maan wil vangen. Wil de maan niet vangen. Wil een touwtje naar de maan. Wil de verbinding leggen. Om dan te kijken naar de maan en het touwtje te voelen. Want overdag is de maan er ook, maar zie je ze niet.  Met het touwtje zou ik haar toch kunnen voelen. Zou zekerheid geven in deze wankele dagen. Zou dan wankele dagen vastleggen aan een touwtje.
Je denkt vast meneertje Pêdon is een dansje aan het doen met zijn zotheid. Is ook wel zo. Maar meen het echt. Wil een touwtje naar de maan. Omdat de nacht me zo goed doet. 
Is zoals een ode. Een ode aan een touwtje.

Dag mevrouw Zevenstaart,


                               Meneer Henri Remi Pêdon

Dag Mevrouw Zevenstaart,

Ben even op zoek naar mezelf. Daarvoor is een pen en papier handig.

                  Dag mevrouw Zevenstaart,

                                                     Meneertje Pêdon




Ps: sorry dat ik mezelf zo vlug vond, maar de waarheid is dat ik de tijden wat verloren was, waardoor ik alles in één tijd voelde. Net als een rolmeter die zijn spiraaltijd verliest. En in één tijd zich ontwindt.

Dag mevrouw Zevenstaart

                                  Zit even in de kelder
De kelderman slaapt zijn roes uit. En ik zit met een houten kop in de kelder. Even hout zijn bij het hout van de kelder geeft me een groepsgevoel. En het licht is hier gedempt. Dat doet mijn kop en het alleen zijn even goed. Was gisteren zó een mooi feest. Zoveel liefde en warmte en eten. Dat ik nu even in de kelder zit om even mijzelf te zoeken en te schrijven. Van het schrijven komt niet veel over de brug. Dat voel ik. Is te stil in mij. Ben nog te veel in het park van het feest. De gloed is nog te veel in mij. Ze speld me tussen de regels die ik schrijf, in een adem van ruimte zonder woorden. De bomen, de zon, het gras. Het water. Verloren droomballonnen. En de adem van het leven dat me lief is, Mevrouw Zevenstaart. En al zit ik in de kelder met een houten hoofd. De liefde blijft. Voel het aan mijn tenen. Ze krullen zich van levenslust.

Wat een leven!

                            Dag Mevrouw Zevenstaart,

                                                     Meneertje Pêdon


Dag Mevrouw Zevenstaart

Dag Mevrouw Zevenstaart

We zijn uitgenodigd in het huis der letteren om de pen te heffen op hen die niet meer schrijven en op hen die voor of achter hun pen lopen. 
En omdat ik dat doe, mag ik tussen getypte pennen, ook mijn pen heffen. 
Weet nog niet of mijn pen dat leuk zal vinden. Maar ze schrijft er wel over. Ze is er mee bezig. Het is een plek van metaal en inkt. De kleur van inkt en metaal lopen ook zo dicht bij elkaar. Ze vormen dezelfde grillen.
Alleen deze pen vloeit het best op wit papier. En op bleek hout. Dat weet het huis der letteren. Er zijn daar veel kamers. Verbonden door woorden van plankenboeken en taalvormige weetjes. En omdat taal ook beeld is, loopt het beeld van zoveel dromen door de kleren van woorden. 
We zijn er voor anderen die ooit onze wereld zullen inlezen als verzen van verheven woorden. En vergeten weemoed die schrijven zo intens maakt als de kleren van een keizer groot of klein.
We zijn allemaal geschreven door het leven en hopen dat we iets over onszelf lezen of gelezen worden.
In het huis der letteren staan ze volgens taal, naam of vermogen van gekrulde letters. Kinderen die nooit oud worden. Of verlichte zielen die geen grote liefde hebben. Alleen de helderheid tussen twee woorden. En in dit moment hun tijd vereeuwigen. Ze zullen er zijn.
En wij ook. 
              Dag Mevrouw Zevenstaart.
                                                                                                                Meneer Henri Remi Pêdon
knarfbel.blogspot.be 
tentoonstelling Meneertje Pêdon:  1/2/3 mei ‘15
Kunstcafé & Galerij Huset 
Hoogstraat 49 Gent 



Dag Jan Petje Jan



Dag Jan Petje Jan

Je kwam zoals oude fotoboeken tot leven. Wat kleur in grijs met een tijdloosheid die haar adem niet inhield maar in haarfijne klikjes vastlegde. Je bril krulde zich achter je hoorapparaat als horen, zien en vastleggen. 
Je leek als een lopend archief die haar kennis zal openbaren.
En ondertussen zette je koffie voor de mannen. Als een pater in een klooster zonder muren. Maar dit hinderde jou niet om met een sloffen penseel mijn wereld te doen tintelen. Wie was die man die zo veel en net niet in mijn wereld was. En toch kende?
Was net alsof je op mijn zolder had gelopen. In mijn kelder foto’s nam zonder méér te doen dan enkel te schouwen. En nu ik jou ontmoet, mij de foto’s doet herinneren.
Niet dat je iets weet. Je trekt foto’s. Niet het leven. Ik trek het leven, geen foto’s. Maar samen doen we dezelfde dingen. Alleen dat wist ik niet. 
Je geeft me een strelend gemoed.

                                                          Dag Jan Petje Jan

                                                                                                                Meneer Henri Remi Pêdon

knarfbel.blogspot.be